Welkom bij OSTL: De Organisatie voor de Studie van het Verdragsrecht

Het verdragsproces van Groenland: Constitutioneel kader en internationale verplichtingen

Inleiding

Groenland neemt als autonoom gebied binnen het Koninkrijk Denemarken een unieke positie in binnen het internationale recht en verdragsprocessen. Hoewel het geen volledig onafhankelijke soevereine staat is, heeft Groenland een aanzienlijke mate van zelfbestuur gekregen via de Wet op het Zelfbestuur van Groenland van 2009, waarin zijn autoriteit op verschillende gebieden wordt afgebakend, waaronder aspecten van internationale betrekkingen. Dit artikel onderzoekt het verdragsvormingsproces van Groenland binnen zijn constitutionele kader, waarbij de nadruk ligt op de manier waarop het land juridisch gezien verdragen aangaat, zijn benadering van het integreren van internationale verplichtingen in het nationale recht en zijn relatie met belangrijke internationale rechtsinstrumenten zoals het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (VCLT) van 1969. Door deze elementen te onderzoeken, werpt de discussie ook licht op hoe andere landen effectief met Groenland zouden kunnen samenwerken bij het sluiten van verdragen. Deze analyse is cruciaal voor het begrijpen van de nuances van de positie van Groenland in mondiale aangelegenheden, vooral gezien de strategische geopolitieke ligging en het groeiende belang van Groenland in Arctische hulpbronnen.

Het artikel is als volgt opgebouwd: eerst wordt het constitutionele en juridische kader geschetst dat de autonomie van Groenland en zijn vermogen om verdragen te sluiten regelt. Ten tweede wordt onderzocht of Groenland een monistische of dualistische benadering van verdragen hanteert en hoe internationale verplichtingen worden geïmplementeerd in het nationale recht. Ten derde bespreekt het de status van Groenland met betrekking tot het VCLT 1969 en de implicaties voor internationale partners. Tot slot wordt inzicht gegeven in de manier waarop dit kader andere landen informeert over het aangaan van verdragen met Groenland.

Constitutioneel kader voor verdragsvorming in Groenland

Het constitutionele kader van Groenland wordt voornamelijk bepaald door de wet inzake zelfbestuur van Groenland (Wet nr. 473 van 12 juni 2009), die werd aangenomen door het Deense parlement en in werking trad na een referendum in Groenland. Deze wet verving de eerdere Home Rule Act van 1979 en breidde de autonomie van Groenland aanzienlijk uit door het gezag te verlenen over een breed scala aan binnenlandse aangelegenheden, terwijl bepaalde bevoegdheden, waaronder buitenlandse zaken en defensie, werden voorbehouden aan de Deense regering. De wet voorziet echter ook in mechanismen waardoor Groenland onder specifieke voorwaarden kan deelnemen aan internationale betrekkingen en het sluiten van verdragen.

Krachtens artikel 11 van de wet inzake zelfbestuur van Groenland heeft de Groenlandse regering het recht om te onderhandelen en overeenkomsten te sluiten met buitenlandse staten en internationale organisaties op gebieden die onder haar jurisdictie vallen. Hieronder vallen zaken als handel, visserij en milieubescherming – belangrijke aandachtsgebieden gezien de Arctische context van Groenland. Dergelijke overeenkomsten moeten echter worden gesloten “namens het koninkrijk” (d.w.z. het Koninkrijk Denemarken) en vereisen de toestemming van de Deense regering. Deze bepaling weerspiegelt het model van gedeelde soevereiniteit waaronder Groenland opereert, waarbij de uiteindelijke bevoegdheid voor buitenlandse zaken bij Denemarken blijft liggen, maar Groenland een aanzienlijke mate van zeggenschap heeft in zaken die rechtstreeks zijn belangen raken.

Bovendien kan de Groenlandse regering op grond van artikel 12 van de wet deelnemen aan internationale onderhandelingen over zaken die voor Groenland van bijzonder belang zijn. Dit omvat het recht op vertegenwoordiging in Deense delegaties of, in sommige gevallen, om op te treden als hoofdonderhandelaar met goedkeuring van de Deense regering. Deze bepalingen zorgen ervoor dat de stem van Groenland op het internationale toneel wordt gehoord, met name op gebieden als Arctisch bestuur en klimaatverandering, waar de belangen van Groenland rechtstreeks in het geding zijn. Groenland is bijvoorbeeld actief betrokken geweest bij onderhandelingen in het kader van de Arctische Raad, vaak onder Deens toezicht, om kwesties op het gebied van milieu en inheemse rechten aan te pakken (Koivurova, 2011).

Artikel 13 van de wet heeft betrekking op verdragen die van invloed kunnen zijn op de belangen van Groenland of die wetgevende of bestuurlijke maatregelen in Groenland vereisen. Hierin wordt bepaald dat de Deense regering de Groenlandse regering moet raadplegen voordat dergelijke verdragen worden gesloten. Als de Groenlandse regering bezwaar maakt tegen een verdrag, moet de Deense regering beslissen of ze doorgaat, wat kan leiden tot politieke onderhandelingen of compensaties. Dit mechanisme zorgt ervoor dat Groenland invloed behoudt op internationale verplichtingen die gevolgen hebben voor zijn bevolking en hulpbronnen, ook al ligt de uiteindelijke macht om verdragen te sluiten bij Denemarken.

In de praktijk leidt deze constitutionele regeling tot een hybride model van verdragsvorming. Groenland kan het initiatief nemen tot en onderhandelen over overeenkomsten op gebieden die binnen zijn bevoegdheid vallen, maar deze moeten worden afgestemd op de bredere belangen van het Koninkrijk Denemarken en vereisen vaak formele Deense ratificatie. Dit kader brengt het streven van Groenland naar meer autonomie in evenwicht met de juridische en politieke realiteit van het deel blijven uitmaken van het Deense koninkrijk. Voor overeenkomsten over de winning van natuurlijke hulpbronnen – een belangrijke economische motor voor Groenland – is bijvoorbeeld vaak coördinatie nodig tussen de Groenlandse autoriteiten en Deense ambtenaren van Buitenlandse Zaken om ervoor te zorgen dat de internationale wetgeving en het Deense beleid worden nageleefd (Ackrén, 2014).

Monistische of dualistische benadering van verdragen in Groenland

Het onderscheid tussen monistische en dualistische systemen in het internationaal recht heeft te maken met de manier waarop verdragen worden geïntegreerd in nationale rechtskaders. In een monistisch systeem maakt internationaal recht na ratificatie automatisch deel uit van nationaal recht, zonder dat aanvullende nationale wetgeving nodig is. Daarentegen vereist een dualistisch systeem expliciete wetgevende actie om internationale verdragen op te nemen in het nationale recht, waarbij internationaal en nationaal recht als afzonderlijke systemen worden behandeld (Cassese, 2005).

Groenland opereert binnen het bredere juridische kader van het Koninkrijk Denemarken, dat traditioneel een dualistische benadering van het internationale recht volgt. In Denemarken worden verdragen na ratificatie niet automatisch onderdeel van de nationale wetgeving, maar moeten ze worden opgenomen door middel van wetgevingsbesluiten van het Deense parlement (Folketing). Deze dualistische traditie geldt ook voor Groenland, zij het met nuances vanwege de autonome status van het land. Volgens de wet op het zelfbestuur van Groenland heeft het wetgevende orgaan van Groenland, de Inatsisartut, de bevoegdheid om wetten aan te nemen op gebieden die onder zijn bevoegdheid vallen. Wanneer een verdrag waarover Groenland heeft onderhandeld of waartoe het is toegetreden (met Deense goedkeuring) binnenlandse tenuitvoerlegging vereist, is het de verantwoordelijkheid van de Inatsisartut om overeenkomstige wetgeving aan te nemen als de kwestie onder de jurisdictie van Groenland valt (Spiermann, 2004).

Dit proces getuigt van een dualistische aanpak, aangezien internationale verbintenissen zonder wetgevende actie geen rechtstreekse werking hebben in de Groenlandse wetgeving. Milieuovereenkomsten met betrekking tot het behoud van het Noordpoolgebied, waarbij Groenland via Denemarken partij kan zijn, vereisen bijvoorbeeld vaak dat de Inatsisartut verordeningen aanneemt om naleving op lokaal niveau af te dwingen. Deze eis tot opname in de wetgeving zorgt ervoor dat verdragen worden aangepast aan de specifieke juridische en culturele context van Groenland, die kan verschillen van de prioriteiten van het Deense vasteland. In gevallen waarin een verdrag echter betrekking heeft op gebieden die buiten de bevoegdheid van Groenland vallen (bijvoorbeeld defensie of monetair beleid), behoudt het Deense parlement de bevoegdheid om het verdrag ten uitvoer te leggen door middel van de Deense wet, die dan van toepassing kan zijn op Groenland als onderdeel van het koninkrijk.

De dualistische benadering in Groenland wordt verder bemoeilijkt door de samenwerkingsrelatie met Denemarken. Als een verdrag gevolgen heeft voor zowel de Groenlandse als de Deense wetgeving, kan er sprake zijn van een gecoördineerde inspanning om een consistente tenuitvoerlegging in het hele koninkrijk te waarborgen. Dit is met name duidelijk bij mensenrechtenverdragen of handelsovereenkomsten, waarbij Denemarken een verdrag op nationaal niveau kan opnemen, terwijl Groenland aanvullende wetgeving vaststelt om tegemoet te komen aan lokale overwegingen. Groenland heeft bijvoorbeeld bepaalde aspecten van internationale handelsovereenkomsten aangepast om prioriteit te geven aan de economische belangen van de inheemse Eskimo’s, terwijl Denemarken bredere handelsbesprekingen voert (Høegh, 2017).

De benadering van verdragen door Groenland weerspiegelt dus het dualistische systeem van Denemarken, waarbij binnenlandse wetgevende actie nodig is om internationale verplichtingen ten uitvoer te leggen. De autonomie die Groenland krachtens de Akte van 2009 is verleend, stelt het land echter in staat een proactieve rol te spelen bij het vormgeven van de manier waarop verdragen binnen zijn rechtsgebied worden geïmplementeerd, waardoor de toepassing van het dualisme verschilt van die van een volledig soevereine staat.

Groenland en het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht 1969

Het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (VCLT) van 1969 is een hoeksteen van het internationaal recht en codificeert de gebruikelijke regels voor de totstandkoming, interpretatie en beëindiging van verdragen. Het verdrag werd aangenomen op 23 mei 1969 en trad in werking op 27 januari 1980. Het VCLT biedt een kader voor de interactie tussen staten bij het opstellen van verdragen en zorgt voor duidelijkheid en voorspelbaarheid van internationale verplichtingen. Een cruciale vraag voor het begrijpen van het verdragsvormingsproces van Groenland is of het land partij is bij het VCLT en hoe deze status zijn internationale verplichtingen beïnvloedt.

Groenland is als niet-soevereine entiteit geen onafhankelijke partij bij het VCLT. Het Koninkrijk Denemarken heeft het VCLT echter op 18 april 1970 geratificeerd en als onderdeel van het Deense koninkrijk is Groenland door de toetreding van Denemarken gebonden aan het Verdrag. De ratificatie door Denemarken strekt zich uit tot zijn grondgebieden, met inbegrip van Groenland, tenzij dit expliciet wordt uitgesloten, wat niet het geval is voor het VCLT. Als gevolg hiervan zijn de beginselen en regels van het VCLT van toepassing op verdragen waarbij Groenland betrokken is, met name op verdragen waarover is onderhandeld of die zijn gesloten namens het koninkrijk (Hollis, 2012).

De toepassing van het VCLT op Groenland is om verschillende redenen belangrijk. Ten eerste zorgt het ervoor dat verdragen waarbij Groenland betrokken is, voldoen aan internationale normen, met inbegrip van regels over de geldigheid, interpretatie (volgens artikel 31 en 32 van het VCLT) en beëindiging van verdragen. Dit biedt een voorspelbaar juridisch kader voor andere staten die met Groenland samenwerken, aangezien zij zich kunnen beroepen op de bepalingen van het VCLT, ook al heeft Groenland zelf het verdrag niet rechtstreeks ondertekend. Overeenkomsten betreffende het beheer van Arctische hulpbronnen of maritieme grenzen moeten bijvoorbeeld voldoen aan VCLT-beginselen, zoals goede trouw en pacta sunt servanda (artikel 26), dat partijen verplicht om verdragsverplichtingen in goed vertrouwen na te komen.

Ten tweede onderstreept de indirecte deelname van Groenland aan het VCLT via Denemarken het belang van het betrekken van Deense autoriteiten bij verdragsprocessen. Aangezien de bevoegdheid van Groenland om verdragen te sluiten opereert binnen de beperkingen van het Deense constitutionele kader, moeten andere staten ervoor zorgen dat overeenkomsten met Groenland worden gesloten met instemming van Denemarken om juridische uitdagingen onder internationaal recht te voorkomen. De regels van het VCLT over de bevoegdheid om verdragen te sluiten (artikelen 6 en 7) benadrukken dat alleen entiteiten met verdragsvormende bevoegdheid onder internationaal recht rechtsgeldig overeenkomsten kunnen sluiten, wat de noodzaak van Deense betrokkenheid verder versterkt.

Voor andere landen biedt deze dynamiek zowel duidelijkheid als voorzichtigheid. Aan de ene kant verzekert de toepasbaarheid van het VCLT door Denemarken buitenlandse partners ervan dat verdragsprocessen waarbij Groenland betrokken is, gebaseerd zijn op gevestigde internationale normen. Aan de andere kant benadrukt het de noodzaak van het navigeren door de dubbele lagen van autoriteit – Groenlands en Deens – bij het onderhandelen over verdragen. Als de Deense goedkeuring uitblijft, kan een overeenkomst met Groenland juridisch twijfelachtig worden volgens het internationaal recht, aangezien Groenland niet over de volledige soevereine bevoegdheid beschikt om onafhankelijk te handelen (Crawford, 2012).

Implementatie van verdragen in nationaal recht: Proces en uitdagingen

Zoals eerder opgemerkt, volgt Groenland een dualistische aanpak voor het integreren van verdragen in de nationale wetgeving, waardoor wetgevende actie van de Inatsisartut nodig is op gebieden die onder zijn bevoegdheid vallen. Dit proces begint zodra over een verdrag is onderhandeld en het met Deense goedkeuring is gesloten. Als het verdrag betrekking heeft op zaken die onder Groenlandse jurisdictie vallen, zoals milieuregelgeving of visserijbeheer, stelt de Groenlandse regering wetgeving voor aan de Inatsisartut om de nationale wetgeving in overeenstemming te brengen met de verplichtingen van het verdrag. Er kan een openbare raadpleging plaatsvinden, met name over kwesties die van invloed zijn op inheemse gemeenschappen, om ervoor te zorgen dat lokale standpunten worden opgenomen in het wetgevingsproces.

Een uitdaging in dit implementatieproces is de mogelijke discrepantie tussen Groenlandse en Deense interpretaties van de reikwijdte en verplichtingen van een verdrag. Aangezien Denemarken de uiteindelijke autoriteit behoudt over buitenlandse zaken, kan het een verdrag interpreteren op een manier die in strijd is met de Groenlandse prioriteiten. Een handelsovereenkomst waarover Denemarken onderhandelt, kan bijvoorbeeld prioriteit geven aan bredere belangen van de Europese Unie, terwijl Groenland lokale industrieën wil beschermen. Voor het oplossen van dergelijke conflicten zijn dialoog en onderhandelingen nodig, die vaak worden gefaciliteerd door mechanismen die worden beschreven in de Wet op het zelfbestuur van Groenland, met name in de paragrafen 11 en 13 (Ackrén & Jakobsen, 2015).

Een andere uitdaging is capaciteit. De relatief kleine wetgevende en bestuurlijke infrastructuur van Groenland kan moeite hebben om gelijke tred te houden met de eisen die worden gesteld aan de uitvoering van complexe internationale overeenkomsten, met name die welke betrekking hebben op milieunormen of het beheer van hulpbronnen. Technische bijstand van Denemarken of internationale partners is soms nodig om capaciteit op te bouwen voor naleving, zoals bij de inspanningen van Groenland om zich aan te passen aan internationale kaders voor klimaatverandering (Noordse Raad van Ministers, 2019).

Ondanks deze uitdagingen heeft Groenland laten zien dat het zich inzet voor het nakomen van internationale verplichtingen binnen zijn bevoegdheidsgebieden. Het wetgevingsproces biedt ruimte voor flexibiliteit bij het aanpassen van verdragen aan lokale behoeften, zodat internationale verplichtingen niet slechts worden opgelegd maar in een context worden geplaatst die de Groenlandse realiteit weerspiegelt. Deze aanpak kan als model dienen voor andere autonome of substatelijke entiteiten die een evenwicht zoeken tussen internationale betrokkenheid en lokaal bestuur.

Implicaties voor andere landen die zich met Groenland bezighouden

Het unieke verdragskader van Groenland biedt verschillende lessen voor andere landen die overeenkomsten met dit land willen sluiten. Ten eerste is het noodzakelijk om de autonomie van Groenland te erkennen en tegelijkertijd de overkoepelende soevereiniteit van Denemarken op het gebied van buitenlandse zaken. Landen moeten in gesprek gaan met zowel de Groenlandse als de Deense autoriteiten om de rechtsgeldigheid van verdragen onder internationaal recht te waarborgen. Rechtstreekse onderhandelingen met Groenland zijn mogelijk en worden vaak aangemoedigd op gebieden die onder de bevoegdheid van Groenland vallen, maar doorgaans is formele toestemming van Denemarken vereist om een overeenkomst te sluiten.

Ten tweede biedt de toepasselijkheid van het VCLT door Denemarken de zekerheid dat verdragsprocessen waarbij Groenland betrokken is, voldoen aan internationale normen. Buitenlandse staten kunnen vertrouwen op de beginselen van het VCLT voor duidelijkheid over zaken als verdragsinterpretatie en geschillenbeslechting. Ze moeten echter ook rekening houden met de dualistische benadering van Groenland, wat betekent dat verdragsverplichtingen in Groenland mogelijk niet onmiddellijk afdwingbaar zijn zonder binnenlandse wetgeving. Dit kan geduld en diplomatie vereisen om ervoor te zorgen dat de Inatsisartut van Groenland voldoende tijd en middelen heeft om overeenkomsten uit te voeren.

Ten derde moeten andere landen bij de onderhandelingen met Groenland over verdragen prioriteit geven aan gebieden van wederzijds belang, zoals milieubescherming, beheer van hulpbronnen en inheemse rechten. Gezien zijn Arctische ligging en de wereldwijde betekenis van klimaatverandering, is Groenland een cruciale partner in multilaterale overeenkomsten betreffende het poolgebied. Groenland rechtstreeks betrekken bij deze kwesties, met inachtneming van het Deense kader, kan vertrouwen en samenwerking bevorderen (Koivurova & Hasanat, 2012).

Tot slot suggereert het feit dat Groenland steeds meer streeft naar meer autonomie, met inbegrip van mogelijke toekomstige onafhankelijkheid, dat zijn vermogen om verdragen op te stellen verder kan worden uitgebreid. Andere landen moeten zich blijven aanpassen en de ontwikkelingen in de betrekkingen tussen Groenland en Denemarken in de gaten houden om hun diplomatieke strategieën dienovereenkomstig aan te passen. Een proactieve benadering die de huidige wettelijke status van Groenland respecteert en tegelijkertijd anticipeert op toekomstige veranderingen, is de sleutel tot succesvolle langetermijnpartnerschappen.

Conclusie

Het verdragsvormingsproces van Groenland functioneert binnen een complex grondwettelijk kader dat is vastgelegd in de Wet op het zelfbestuur van Groenland van 2009. Hoewel Groenland over een aanzienlijke autonomie beschikt om te onderhandelen en overeenkomsten te sluiten op gebieden die onder zijn jurisdictie vallen, is zijn vermogen om verdragen te sluiten uiteindelijk gebonden aan het Koninkrijk Denemarken, dat Deense toestemming nodig heeft voor internationale verplichtingen. De dualistische benadering van verdragen in Groenland vereist wetgevende actie van de Inatsisartut om internationale verplichtingen te integreren in de nationale wetgeving, waarbij ervoor wordt gezorgd dat dergelijke verplichtingen worden afgestemd op lokale behoeften en prioriteiten.

Hoewel Groenland geen onafhankelijke partij is bij het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 1969, is het door de ratificatie door Denemarken gebonden aan de bepalingen ervan, waardoor het een stabiele juridische basis heeft voor verdragsprocessen. Deze status informeert andere landen dat voor het aangaan van betrekkingen met Groenland coördinatie met de Deense autoriteiten nodig is om ervoor te zorgen dat de internationale wetgeving wordt nageleefd. Bovendien benadrukt het het belang van geduld en capaciteitsopbouw om Groenland te ondersteunen bij de implementatie van verdragen in eigen land.

Aangezien Groenland zijn rol op het internationale toneel blijft bevestigen, met name op het gebied van Arctisch bestuur en het beheer van hulpbronnen, zal zijn kader voor verdragsvorming een cruciaal studiegebied blijven. Andere landen kunnen waardevolle lessen trekken uit het hybride model van Groenland, waarbij een evenwicht wordt gevonden tussen autonomie en gedeelde soevereiniteit, om effectieve en juridisch solide partnerschappen op te bouwen. Toekomstig onderzoek zou kunnen nagaan hoe de verdragsvormende capaciteit van Groenland zich zou kunnen ontwikkelen met potentiële onafhankelijkheid, waardoor de bijdragen van Groenland aan het internationaal recht en wereldwijde samenwerking verder vorm zouden kunnen krijgen.

Referenties

  • Ackrén, M. (2014). De paradiplomatieke betrekkingen van Groenland. Nordic Journal of International Relations, 32(2), 45-60.
  • Ackrén, M., & Jakobsen, U. (2015). Groenland als zelfbesturend subnationaal gebied in internationale betrekkingen: Past, Current, and Future Perspectives. Polair verslag, 51(4), 404-412.
  • Cassese, A. (2005). Internationaal recht. Oxford University Press.
  • Crawford, J. (2012). Brownlie’s beginselen van internationaal publiekrecht. Oxford University Press.
  • Høegh, K. (2017). Inheemse rechten en economische ontwikkeling in Groenland. Arctic Review on Law and Politics, 8, 102-119.
  • Hollis, D. B. (2012). De Oxford-gids voor verdragen. Oxford University Press.
  • Koivurova, T. (2011). De status en rol van inheemse volken in Arctisch bestuur. Jaarboek Poolrecht, 3, 169-192.
  • Koivurova, T., & Hasanat, W. (2012). Klimaatbeheer in het Noordpoolgebied. Milieubeleid en -recht, 42(3), 156-167.
  • Noordse Raad van Ministers. (2019). Capaciteitsopbouw in Arctisch bestuur: De rol van Groenland. Kopenhagen: NCM Publications.
  • Spiermann, O. (2004). Denemarken en het internationaal recht: Monisme of dualisme? Scandinavische rechtswetenschappen, 48, 121-140.