Inleiding
De open zeeën, die bijna tweederde van de wereldoceanen uitmaken, vormen een kritieke grens voor de mondiale biodiversiteit en economische hulpbronnen. Deze gebieden, die buiten de nationale jurisdictie vallen, zijn van oudsher kwetsbaar voor overexploitatie door het ontbreken van robuuste bestuursmechanismen. Vooral de visserij wordt geconfronteerd met ernstige problemen als gevolg van overbevissing, illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IUU) en de achteruitgang van mariene ecosystemen. Als antwoord op deze bedreigingen hebben regionale organisaties voor visserijbeheer (RFMO’s) zich ontpopt tot centrale actoren in het duurzame beheer van hulpbronnen op volle zee. De Regionale Organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO) springt eruit als een cruciale instelling die zich inzet voor de instandhouding en het duurzame gebruik van niet over grote afstanden trekkende visbestanden in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan.
De SPRFMO is opgericht in het kader van het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden van de volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan en heeft tot doel de instandhouding op lange termijn en het duurzame gebruik van de visbestanden te garanderen en tegelijkertijd de mariene ecosystemen te beschermen. In dit artikel wordt de impact van de SPRFMO op de instandhouding op volle zee onderzocht, waarbij wordt ingegaan op het wettelijke kader, de operationele mechanismen en de instandhoudingsresultaten. Het onderzoekt ook de juridische processen waarmee staten verdragen kunnen aangaan in het kader van het verdrag, met de nadruk op de grondwettelijke bepalingen die dergelijke verbintenissen mogelijk maken. Verder gaat het artikel in op de vraag of het Verdrag partij is bij het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (VCLT) van 1969 en de implicaties van deze status voor internationale samenwerking. Tot slot wordt ingegaan op de monistische of dualistische benadering van verdragsimplementatie in nationale rechtssystemen en hun relevantie voor het SPRFMO-kader.
Het juridisch kader van de SPRFMO en het verdrag
De SPRFMO is opgericht in het kader van het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden van de volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan, dat op 14 november 2009 in Auckland, Nieuw-Zeeland, is aangenomen en op 24 augustus 2012 in werking is getreden. Het verdrag weerspiegelt een collectieve verbintenis van de staten om de uitdagingen van het visserijbeheer op volle zee aan te pakken door middel van een op voorzorg en ecosystemen gebaseerde aanpak. Het hoofddoel, zoals uiteengezet in artikel 2, is de instandhouding op lange termijn en het duurzame gebruik van de visbestanden te garanderen en tegelijkertijd de mariene ecosystemen in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan te beschermen.
Het verdrag is van toepassing op de volle zeegebieden van het zuidelijke deel van de Stille Oceaan en is specifiek gericht op niet over grote afstanden trekkende soorten zoals makreel, inktvis en andere visbestanden. Het stelt de SPRFMO in als een intergouvernementele organisatie met een Commissie, een Wetenschappelijk Comité en andere ondersteunende organen die verantwoordelijk zijn voor besluitvorming, wetenschappelijk advies en toezicht op de naleving. Belangrijke bepalingen van het verdrag, zoals artikel 8 (functies van de Commissie) en artikel 20 (instandhoudings- en beheersmaatregelen), geven de SPRFMO de bevoegdheid om bindende maatregelen te nemen, vangstmogelijkheden toe te wijzen en naleving af te dwingen om overbevissing en aantasting van het ecosysteem te voorkomen.
Het rechtskader van de SPRFMO is in overeenstemming met bredere internationale rechtsbeginselen, waaronder de beginselen die zijn vastgelegd in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS) van 1982. UNCLOS schrijft voor dat staten via ROVB’s samenwerken om de visserij op volle zee duurzaam te beheren (artikel 118) en vormt daarmee de fundamentele rechtsgrondslag voor de activiteiten van de SPRFMO. Door deze beginselen te integreren, draagt de SPRFMO bij aan een samenhangend mondiaal stelsel voor oceaanbeheer en pakt zij tegelijkertijd regiospecifieke uitdagingen in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan aan.
Invloed van SPRFMO op instandhouding van de volle zee
Sinds haar oprichting heeft de SPRFMO aanzienlijke vooruitgang geboekt bij het bevorderen van het behoud op volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan. Een van de paradepaardjes van de SPRFMO is het beheer van de makreelhaai (Trachurus murphyi), een vissoort die begin jaren 2000 door overbevissing ernstig uitgeput raakte. Door de vaststelling van wetenschappelijk onderbouwde totaal toegestane vangsten (TAC’s) en quota krachtens artikel 20 van het verdrag heeft de SPRFMO het herstel van de horsmakreelbestanden vergemakkelijkt. Volgens wetenschappelijke beoordelingen door het Wetenschappelijk Comité van de SPRFMO vertoont het bestand tekenen van herstel, waarbij de biomassaniveaus verbeteren dankzij strenge instandhoudingsmaatregelen (SPRFMO, 2023).
Naast het beheer van specifieke soorten heeft de SPRFMO baanbrekend werk verricht op het gebied van ecosysteemgerichte benaderingen van visserijbeheer, zoals voorgeschreven door artikel 3 van het verdrag, dat de nadruk legt op de toepassing van de voorzorgsbenadering en de bescherming van mariene ecosystemen. De organisatie heeft bijvoorbeeld maatregelen geïmplementeerd om de bijvangst van niet-doelsoorten tot een minimum te beperken en de impact van visserij op kwetsbare mariene ecosystemen (KME’s), zoals diepzeekoralen en sponzen, te verminderen. Krachtens artikel 20, lid 1, onder d), is de Commissie bevoegd om maatregelen te nemen ter bescherming van KME’s, waaronder gebiedssluitingen en vistuigbeperkingen, waaruit een holistische benadering van de instandhouding blijkt.
De SPRFMO heeft IUU-visserij ook aangepakt door middel van robuuste nalevings- en handhavingsmechanismen. Artikel 25 van het verdrag stelt een kader vast voor toezicht, controle en bewaking (MCS), waaronder volgsystemen voor vaartuigen (VMS), waarnemersprogramma’s en havenstaatmaatregelen. Deze initiatieven hebben IUU-activiteiten ontmoedigd door de transparantie en verantwoordingsplicht tussen lidstaten en samenwerkende niet-verdragsluitende partijen (CNCP’s) te vergroten. Een opmerkelijk voorbeeld is de goedkeuring van een uitgebreide lijst van IUU-vaartuigen, die de toegang tot markten en havens beperkt voor vaartuigen die betrokken zijn bij illegale visserij (SPRFMO, 2022).
Ondanks deze successen staat de SPRFMO voor uitdagingen als het gaat om het bereiken van alomvattende instandhoudingsresultaten. Beperkte middelen, verschillende nalevingsniveaus onder de leden en de uitgestrektheid van de volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan vormen voortdurende obstakels. Daarnaast blijft de impact van klimaatverandering op visbestanden en mariene ecosystemen een punt van zorg, aangezien de stijgende temperatuur van de oceanen en de verzuring de doeltreffendheid van de huidige beheersmaatregelen bedreigen (FAO, 2021). Het kader voor adaptief beheer van de SPRFMO, dat wordt ondersteund door regelmatige bestandsevaluaties en wetenschappelijk advies, maakt de SPRFMO echter tot een dynamische instelling die in staat is om te reageren op opkomende bedreigingen.
Juridische mechanismen voor staten om verdragen te sluiten onder het Verdrag
Het vermogen van staten om verdragen te sluiten, zoals het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden van de volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan, wordt bepaald door het internationaal recht en de nationale rechtssystemen. Volgens het internationaal recht is het vermogen om verdragen te sluiten een fundamentele eigenschap van de soevereiniteit van een staat, erkend in artikel 6 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (VCLT) van 1969, dat stelt dat elke staat het vermogen heeft om verdragen te sluiten, tenzij het internationaal recht dit beperkt.
In het kader van het SPRFMO-verdrag regelt artikel 37 de deelname van staten en visserijentiteiten aan de organisatie. Het verdrag staat open voor ondertekening door staten die een reëel belang hebben bij de visbestanden in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan, met name kuststaten die grenzen aan het verdragsgebied en staten waarvan de vaartuigen in het gebied vissen. Staten kunnen partij worden bij het verdrag door ondertekening gevolgd door bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring (artikel 38), of door toetreding na de inwerkingtreding van het verdrag (artikel 39). Deze bepalingen zorgen ervoor dat staten met een legitiem belang zich wettelijk kunnen verbinden tot de instandhoudingsdoelstellingen van de SPRFMO.
Aangezien de focus van deze analyse ligt op hoe een specifiek land legaal dergelijke verdragen kan aangaan, moet worden opgemerkt dat het proces ook afhankelijk is van het grondwettelijke kader van het land. Ter illustratie nemen we een algemene staat, aangeduid als “land X”. In veel rechtsgebieden heeft de uitvoerende macht, vaak via het staatshoofd of de regering, de bevoegdheid om te onderhandelen over verdragen en deze te ondertekenen. De bindende werking van zulke verdragen in eigen land vereist echter vaak goedkeuring of ratificatie door de wetgever, afhankelijk van de vraag of het land een monistische of dualistische benadering van het internationaal recht aanhangt. Deze benaderingen worden in detail besproken in de volgende paragraaf.
Krachtens het SPRFMO-verdrag wordt een staat zoals land X, zodra hij het verdrag ratificeert of ertoe toetreedt overeenkomstig artikel 38 of 39, een verdragsluitende partij en is het wettelijk verplicht om de bepalingen van het verdrag uit te voeren. Dit omvat het aannemen van nationale wetgeving om deze in overeenstemming te brengen met de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de SPRFMO, zoals vereist door artikel 17, dat bepaalt dat leden ervoor moeten zorgen dat hun onderdanen en vaartuigen de aangenomen maatregelen naleven. Daarom is de juridische toetreding tot het verdrag een proces op twee niveaus: internationale verbintenis door ondertekening of toetreding, en binnenlandse implementatie door wetgevende of administratieve maatregelen.
Monistische vs. dualistische benadering van verdragen in nationaal recht
De manier waarop verdragen worden omgezet in nationaal recht varieert naargelang een staat een monistische of dualistische benadering van het internationaal recht hanteert. In een monistisch systeem vormen het internationaal recht en het nationaal recht één rechtsorde, wat betekent dat verdragen automatisch deel gaan uitmaken van het nationaal recht na ratificatie of toetreding, zonder dat hiervoor extra wetgeving nodig is. In een dualistisch systeem daarentegen worden internationaal recht en nationaal recht als afzonderlijke sferen behandeld en moeten verdragen expliciet in het nationaal recht worden opgenomen door middel van nationale wetgeving voordat ze rechtsgevolgen kunnen hebben in de staat.
Als land X onder een monistisch stelsel werkt, zou het SPRFMO-verdrag na ratificatie automatisch deel uitmaken van het nationale rechtskader, overeenkomstig artikel 38 van het verdrag. Rechtbanken en bestuursorganen in monistische staten kunnen verdragsbepalingen rechtstreeks toepassen in binnenlandse geschillen, op voorwaarde dat het verdrag zelfuitvoerend is (d.w.z. dat de bepalingen nauwkeurig zijn en geen verdere verduidelijking door de wetgever vereisen). Bijvoorbeeld, instandhoudingsmaatregelen die krachtens artikel 20 van het verdrag zijn aangenomen, zouden rechtstreeks uitvoerbaar kunnen zijn in monistische staten zonder aanvullende wetgeving, ervan uitgaande dat de bepalingen gedetailleerd genoeg zijn om als nationaal recht te worden toegepast.
In een dualistisch systeem zou land X daarentegen specifieke wetgeving moeten aannemen om het verdrag op te nemen in de nationale wetgeving. Dit proces houdt meestal in dat het parlement of de wetgevende macht een wetsvoorstel aanneemt dat de verdragsverplichtingen in nationale wetten vertaalt. Bijvoorbeeld, verplichtingen onder Artikel 17 van het Verdrag, zoals het verzekeren van naleving door onderdanen, zouden vereisen dat Land X wetten aanneemt die bepaalde vispraktijken verbieden of die straffen instellen voor niet-naleving. Totdat dergelijke wetgeving is aangenomen, blijft het verdrag alleen bindend op internationaal niveau en kan het niet rechtstreeks worden afgedwongen door binnenlandse rechtbanken.
De keuze tussen monistische en dualistische benaderingen weerspiegelt vaak de constitutionele tradities en prioriteiten van een staat met betrekking tot de wisselwerking tussen internationale verplichtingen en binnenlandse soevereiniteit. Veel civielrechtelijke landen, zoals Frankrijk en Duitsland, hanteren bijvoorbeeld een monistische benadering met bepaalde voorbehouden, terwijl common law landen zoals het Verenigd Koninkrijk en Canada traditioneel een dualistisch model volgen (Cassese, 2005). Voor land X zal de aanpak die het kiest een aanzienlijke invloed hebben op de snelheid waarmee en de manier waarop SPRFMO-maatregelen in eigen land worden uitgevoerd, wat van invloed is op de algehele bijdrage van dat land aan het behoud op volle zee.
Aangezien het specifieke land niet wordt genoemd, is het de moeite waard om op te merken dat de meeste staten die betrokken zijn bij de SPRFMO, zoals Australië en Nieuw-Zeeland, tot op zekere hoogte dualistische systemen hanteren, waarbij wetgevende actie nodig is om verdragsverplichtingen te implementeren (Australische regering, 2024). Dit zorgt ervoor dat het democratisch toezicht op internationale verplichtingen gehandhaafd blijft, maar kan de binnenlandse toepassing van instandhoudingsmaatregelen vertragen, wat een potentiële uitdaging voor de SPRFMO is om uniforme naleving door alle leden te bereiken.
Verband met het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht 1969
Het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (VCLT) van 1969 is een hoeksteen van het internationaal recht en codificeert de regels voor de totstandkoming, interpretatie en beëindiging van verdragen. Een belangrijke vraag is of het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden van de volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan partij is bij het VCLT, en zo niet, hoe deze status het vermogen van andere staten beïnvloedt om verdragen te sluiten met het SPRFMO-kader.
Eerst moet worden verduidelijkt dat het VCLT van toepassing is op verdragen tussen staten, zoals gedefinieerd in artikel 1, en niet rechtstreeks van toepassing is op internationale organisaties of verdragen als entiteiten. Het SPRFMO-Verdrag zelf is geen “partij” bij het VCLT omdat het een verdrag is en geen staat of internationale organisatie met rechtspersoonlijkheid die zelfstandig kan toetreden tot verdragen zoals het VCLT. Maar de staten die partij zijn bij het SPRFMO-Verdrag zijn over het algemeen gebonden door het VCLT als ze het geratificeerd hebben of als de bepalingen ervan beschouwd worden als internationaal gewoonterecht. De beginselen van het VCLT, zoals pacta sunt servanda (artikel 26, verdragen moeten te goeder trouw worden uitgevoerd) en de regels voor verdragsinterpretatie (artikel 31-33), vormen een leidraad voor de interpretatie en implementatie van het SPRFMO-Verdrag door de lidstaten.
De relevantie van het VCLT voor het SPRFMO-kader ligt in het bieden van een gestandaardiseerd juridisch kader voor het maken van verdragen. Voor staten die overwegen toe te treden tot de SPRFMO, garandeert naleving van de VCLT-beginselen dat hun toetreding tot het verdrag plaatsvindt op een manier die in overeenstemming is met het internationaal recht. Artikel 11 van het VCLT schetst bijvoorbeeld verschillende manieren waarop staten hun instemming om gebonden te worden door een verdrag tot uitdrukking brengen (bijv. ondertekening, ratificatie, toetreding), wat een afspiegeling is van de processen die worden beschreven in de artikelen 38 en 39 van het SPRFMO-Verdrag. Ook de bepalingen van het VCLT over voorbehouden (artikelen 19 t/m 23) geven aan hoe staten hun verplichtingen ten aanzien van het SPRFMO-Verdrag kunnen aanpassen, met inachtneming van de specifieke regels voor voorbehouden in artikel 41 van het verdrag.
Voor staten die geen partij zijn bij het VCLT worden veel van de bepalingen beschouwd als internationaal gewoonterecht, wat betekent dat ze bindend zijn ongeacht formele toetreding (ICJ, 1970, Barcelona Traction Case). Deze universaliteit zorgt ervoor dat de juridische processen voor toetreding tot het SPRFMO-Verdrag in grote lijnen consistent zijn, zelfs voor staten die geen partij zijn bij het VCLT. Andere landen die willen toetreden tot de SPRFMO kunnen lering trekken uit de nadruk die het VCLT legt op transparantie, goede trouw en procedurele duidelijkheid bij het opstellen van verdragen, zodat hun deelname in overeenstemming is met zowel de internationale normen als de specifieke vereisten van het SPRFMO-Verdrag.
Implicaties voor internationale samenwerking en behoud van de volle zee
Het juridische en operationele kader van de SPRFMO, ondersteund door beginselen uit het bredere internationale recht, onderstreept haar rol als model voor de instandhouding van de volle zee. Door de deelname van staten te vergemakkelijken via duidelijke toetredings- en ratificatieprocedures (artikelen 38 en 39), zorgt het verdrag ervoor dat een breed scala aan staten kan bijdragen aan de instandhoudingsinspanningen in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan. De variatie in monistische en dualistische benaderingen tussen de lidstaten benadrukt echter de noodzaak van capaciteitsopbouw en harmonisatie om een uniforme uitvoering van SPRFMO-maatregelen te garanderen.
De indirecte relatie met het VCLT benadrukt verder het belang van gestandaardiseerde verdragspraktijken. Staten die toetreden tot het SPRFMO-verdrag kunnen zich beroepen op het internationaal gewoonterecht en de VCLT-beginselen om hun wettelijke verplichtingen na te komen, wat het vertrouwen en de samenwerking tussen de verdragsluitende partijen bevordert. Dit is vooral cruciaal in de context van het beheer van de volle zee, waar collectieve actie nodig is om grensoverschrijdende uitdagingen zoals overbevissing en klimaatverandering aan te pakken.
Bovendien reikt de invloed van de SPRFMO op het behoud verder dan het zuidelijke deel van de Stille Oceaan en dient deze als blauwdruk voor andere ROVB’s. Het succes van de SPRFMO bij het beheer van horsmakreel en de bescherming van KME’s toont de doeltreffendheid aan van een op wetenschappelijke gegevens gebaseerde voorzorgsaanpak, die ook in andere regio’s op volle zee kan worden toegepast. De inzet van de organisatie om IOO-visserij te bestrijden draagt ook bij aan wereldwijde inspanningen om de maritieme veiligheid en het duurzame gebruik van hulpbronnen te verbeteren, en sluit aan bij initiatieven zoals de FAO Port State Measures Agreement (FAO, 2016).
Uitdagingen en toekomstige richtingen
Ondanks de behaalde resultaten staat de SPRFMO voor verschillende uitdagingen die haar langetermijnimpact op het behoud van de volle zee kunnen belemmeren. Een belangrijk probleem is de ongelijke capaciteit van de lidstaten om instandhoudingsmaatregelen uit te voeren, met name voor ontwikkelingslanden met beperkte middelen voor toezicht en handhaving. Krachtens artikel 19 van het verdrag heeft de SPRFMO de taak om technische bijstand en capaciteitsopbouw te bieden, maar financieringsbeperkingen beperken vaak de reikwijdte van dergelijke steun (SPRFMO, 2023).
Klimaatverandering vormt een andere existentiële bedreiging, omdat de voorspelbaarheid van de huidige beheermaatregelen wordt ondermijnd door de verschuiving van visdistributies en oceaanomstandigheden. De SPRFMO moet haar strategieën voor adaptief beheer verbeteren door klimaatbestendigheid op te nemen in de instandhoudingsplanning, zoals voorgeschreven in de ecosysteembenadering van artikel 3. Dit kan betekenen dat wetenschappelijk onderzoek moet worden uitgebreid en dat partnerschappen met andere internationale organisaties moeten worden aangemoedigd om horizontale kwesties aan te pakken. Dit kan betekenen dat het wetenschappelijk onderzoek moet worden uitgebreid en dat partnerschappen met andere internationale instanties moeten worden bevorderd om transversale kwesties zoals verzuring en opwarming van de oceaan aan te pakken.
Tot slot onderstrepen de juridische ingewikkeldheden van verdragsimplementatie in monistische en dualistische systemen de noodzaak van op maat gesneden begeleiding voor lidstaten. De SPRFMO zou een juridisch adviesmechanisme kunnen opzetten om landen bij te staan bij het omzetten van verdragsverplichtingen in nationale wetgeving, zodat instandhoudingsmaatregelen uniform worden toegepast in alle rechtsgebieden. Dergelijke initiatieven zouden de organisatie doeltreffender maken en haar rol als leider op het gebied van bestuur in volle zee versterken.
Conclusie
De Regionale Organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO) is een vitaal mechanisme voor de bescherming van de rijkdom van de oceanen in een van ’s werelds meest uitgestrekte gebieden op volle zee. Door haar wetenschappelijk onderbouwde instandhoudingsmaatregelen, ecosysteembenaderingen en robuuste handhavingsmechanismen heeft de SPRFMO de duurzaamheid van visbestanden zoals horsmakreel aantoonbaar verbeterd en tegelijkertijd de mariene biodiversiteit beschermd. Het juridische kader van de SPRFMO, dat is verankerd in het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden van de volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan, biedt duidelijke paden voor staten om zich aan te sluiten bij en bij te dragen aan deze inspanningen, geleid door de beginselen van het internationaal recht.
De wisselwerking tussen monistische en dualistische benaderingen van verdragsimplementatie benadrukt de verschillende juridische contexten waarin SPRFMO-maatregelen opereren en onderstreept het belang van binnenlandse afstemming op internationale verplichtingen. Hoewel het verdrag zelf geen partij is bij het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 1969, profiteren haar lidstaten van de beginselen van het VCLT als gewoonterecht, waardoor een consistente en loyale deelname gewaarborgd is. Terwijl de SPRFMO toekomstige uitdagingen aangaat, zoals klimaatverandering en verschillen in naleving, blijft haar inzet voor adaptief bestuur en internationale samenwerking essentieel voor het behoud van de gezondheid van de volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan. Uiteindelijk is de SPRFMO een bewijs van het potentieel van collectieve actie voor het behoud van ’s werelds gedeelde oceaanerfgoed voor toekomstige generaties.
Referenties
- Australische overheid. (2024). Regionale Organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan – Visserijbronnen voor de volle zee. Ministerie van Landbouw, Visserij en Bosbouw. Beschikbaar op: https://www.agriculture.gov.au/agriculture-land/fisheries/international/south-pacific-rfmo
- Cassese, A. (2005). Internationaal recht. Oxford University Press.
- Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden van de volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan. (2009). Aangenomen in Auckland, Nieuw-Zeeland, 14 november 2009. In werking getreden op 24 augustus 2012.
- FAO. (2016). Overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen. Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties.
- FAO. (2021). De toestand van de wereldvisserij en aquacultuur. Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties.
- Internationaal Gerechtshof (ICJ). (1970). Barcelona Traction, Light and Power Company, Limited (België tegen Spanje). Arrest van 5 februari 1970.
- SPRFMO. (2022). Jaarverslag van de Regionale Organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan. Beschikbaar op: https://www.sprfmo.int
- SPRFMO. (2023). Rapport van het Wetenschappelijk Comité over de evaluatie van het makreelbestand. Regionale Organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan.
- Verenigde Naties. (1969). Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht. Aangenomen op 23 mei 1969. In werking getreden op 27 januari 1980.
- Verenigde Naties. (1982). Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS). Aangenomen op 10 december 1982. In werking getreden op 16 november 1994.