Inleiding
Namibië, een natie met een rijke geschiedenis van onafhankelijkheidsstrijd en toewijding aan soevereiniteit, heeft een uniek kader gecreëerd voor de omgang met de internationale gemeenschap door middel van het sluiten van verdragen. Als jonge democratie, die in 1990 onafhankelijk werd van Zuid-Afrika, weerspiegelen de juridische en constitutionele systemen van Namibië een bewuste poging om nationale belangen in evenwicht te brengen met internationale verplichtingen. Dit artikel onderzoekt Namibië’s proces van verdragsvorming, met de nadruk op de grondwettelijke principes die dit proces sturen, de mechanismen om deze principes af te stemmen op internationale verplichtingen en de implicaties voor Namibië’s rol in de mondiale rechtsorde. Door middel van een diepgaande analyse van relevante grondwettelijke bepalingen zal de aard van Namibië’s benadering van verdragen – monistisch of dualistisch – worden verduidelijkt, naast een bespreking van de manier waarop internationale overeenkomsten worden opgenomen in de nationale wetgeving. Daarnaast onderzoekt het artikel de houding van Namibië ten opzichte van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (VCLT) van 1969 en de bredere implicaties voor andere staten die verdragsonderhandelingen voeren met Namibië.
Het belang van deze analyse ligt in het begrijpen hoe een postkoloniale staat navigeert door de complexiteiten van het internationaal recht en tegelijkertijd zijn soevereiniteit en constitutionele integriteit behoudt. De ervaring van Namibië biedt waardevolle inzichten voor andere landen, met name die in het Zuiden, die ernaar streven binnenlandse juridische kaders te verzoenen met internationale verplichtingen. Dit artikel is gestructureerd om eerst de grondwettelijke basis voor het maken van verdragen in Namibië te schetsen, gevolgd door een discussie over de monistische of dualistische oriëntatie, het proces van het domesticeren van verdragen, en tot slot een onderzoek naar de relatie van Namibië met het VCLT en de implicaties daarvan voor de internationale verdragspraktijk.
Constitutioneel kader voor verdragsvorming in Namibië
De grondwet van de Republiek Namibië, die in 1990 werd aangenomen, geldt als de hoogste wet van het land en biedt het fundamentele wettelijke kader voor de betrokkenheid van het land bij internationale betrekkingen, waaronder het sluiten van verdragen. De grondwet weerspiegelt de toewijding van Namibië aan internationale samenwerking, mensenrechten en de rechtsstaat, principes die zwaar bevochten zijn tijdens de bevrijdingsstrijd. Verschillende belangrijke artikelen in de grondwet zijn direct relevant voor het proces van verdragsvorming en stellen de parameters vast waarbinnen de Namibische regering internationale overeenkomsten kan sluiten.
Artikel 32, lid 3, onder e): Bevoegdheden van de president
Krachtens artikel 32, lid 3, onder e), van de Namibische grondwet heeft de president de bevoegdheid om “internationale overeenkomsten te sluiten en te ondertekenen en deze bevoegdheid te delegeren”. Deze bepaling geeft de uitvoerende macht, via de president, expliciet de bevoegdheid om op te treden als de belangrijkste actor bij het sluiten van verdragen. De rol van de president in dit proces onderstreept de centrale rol van de uitvoerende macht bij de vertegenwoordiging van Namibië op het internationale toneel. Hoewel de president mag onderhandelen over verdragen en deze mag ondertekenen, is deze bevoegdheid niet absoluut en moet deze in overeenstemming zijn met het bredere constitutionele kader en de beginselen van verantwoordingsplicht.
Artikel 63, lid 2, onder e): Rol van de Nationale Vergadering
Artikel 63, lid 2, onder e), van de grondwet bepaalt dat de Nationale Vergadering moet instemmen met de ratificatie van of toetreding tot internationale overeenkomsten waarover is onderhandeld en die zijn ondertekend in overeenstemming met artikel 32, lid 3, onder e). Deze bepaling introduceert een cruciaal element van parlementair toezicht in het proces van het maken van verdragen. Terwijl de president het initiatief neemt tot en onderhandelt over verdragen, is de goedkeuring van de Nationale Vergadering vereist voor ratificatie of toetreding, wat zorgt voor een democratische controle op de uitvoerende macht. Deze dubbele betrokkenheid van de uitvoerende en wetgevende macht weerspiegelt een bewust grondwettelijk ontwerp om een evenwicht te vinden tussen efficiëntie in internationale onderhandelingen en verantwoording afleggen aan het Namibische volk via hun gekozen vertegenwoordigers.
Artikel 144: Internationaal recht en binnenlands recht
Misschien wel de belangrijkste grondwetsbepaling met betrekking tot verdragen en internationaal recht is artikel 144, waarin staat: “Tenzij in deze grondwet of in een wet van het parlement anders is bepaald, maken de algemene regels van het internationaal publiekrecht en de internationale overeenkomsten die krachtens deze grondwet bindend zijn voor Namibië, deel uit van het recht van Namibië.” Dit artikel legt een direct verband tussen internationale verplichtingen en het nationale recht, wat suggereert dat bindende internationale overeenkomsten automatisch worden opgenomen in het rechtssysteem van Namibië. De implicatie van deze bepaling is diepgaand, aangezien het een kader aangeeft waarin verdragen, eenmaal geratificeerd, mogelijk geen aanvullende wetgevende actie vereisen om binnenlands afdwingbaar te zijn, afhankelijk van hun aard en inhoud. Artikel 144 fungeert als een brug tussen de binnenlandse rechtsorde van Namibië en zijn internationale verplichtingen, een onderwerp dat verder onderzocht zal worden in de context van het monistisch-dualistische debat.
Samen zorgen deze grondwettelijke bepalingen – artikel 32, lid 3, onder e), artikel 63, lid 2, onder e), en artikel 144 – voor een duidelijk en gestructureerd proces voor het sluiten van verdragen in Namibië. De president neemt het initiatief tot en onderhandelt over overeenkomsten, de Nationale Vergadering verleent democratische instemming door middel van ratificatie en internationale overeenkomsten kunnen deel gaan uitmaken van de nationale wetgeving in het kader van artikel 144. Dit proces weerspiegelt de inzet van zowel de uitvoerende als de wetgevende macht. Dit proces weerspiegelt het streven naar zowel leiderschap van de uitvoerende macht in buitenlandse zaken als toezicht door de wetgevende macht, om ervoor te zorgen dat internationale verbintenissen in overeenstemming zijn met de nationale belangen en grondwettelijke beginselen. Bovendien onderstreept de nadruk die in de grondwet wordt gelegd op het internationaal recht als onderdeel van de juridische structuur van Namibië de intentie van de natie om een actief en verantwoordelijk lid van de internationale gemeenschap te zijn.
Monistische of dualistische benadering: De oriëntatie van Namibië
Een fundamentele vraag in het internationaal recht is of een staat kiest voor een monistische of dualistische benadering van de relatie tussen internationaal en nationaal recht. Monisme stelt dat internationaal recht en nationaal recht één enkel rechtssysteem vormen, waarbij internationaal recht automatisch deel gaat uitmaken van nationaal recht na ratificatie van een verdrag of erkenning van gewoonterecht. Dualisme daarentegen behandelt internationaal en binnenlands recht als afzonderlijke systemen, waarbij specifieke wetgevende actie nodig is om internationale verplichtingen op te nemen in de nationale wetgeving. Inzicht in de positie van Namibië in dit spectrum is cruciaal om te analyseren hoe verdragen worden omgezet in afdwingbaar nationaal recht.
De Namibische benadering van het internationaal recht, zoals geformuleerd in artikel 144 van de grondwet, neigt sterk naar monisme. De bepaling dat “algemene regels van internationaal publiekrecht en internationale overeenkomsten die bindend zijn voor Namibië … deel uitmaken van het recht van Namibië” suggereert een automatische integratie van het internationaal recht in de nationale rechtsorde. Deze monistische neiging impliceert dat zodra een verdrag is geratificeerd door de Nationale Vergadering in overeenstemming met artikel 63, lid 2, onder e), het rechtstreeks van toepassing wordt in Namibië zonder de noodzaak van verdere wetgeving, tenzij de grondwet of een wet van het parlement anders bepaalt. Deze interpretatie komt overeen met de bevindingen van wetenschappers die het grondwettelijke kader van Namibië hebben geanalyseerd (zie bijvoorbeeld de kritiek in het Global Journal of Comparative Law, 2020).
Hoewel Namibië een monistische tendens vertoont, vertoont de praktische toepassing van het internationaal recht in het land nuances die wijzen op elementen van dualisme. De zinsnede “tenzij anders bepaald door deze grondwet of een wet van het parlement” in artikel 144 maakt bijvoorbeeld uitzonderingen mogelijk wanneer binnenlandse wetgeving vereist kan zijn om uitvoering te geven aan bepaalde internationale verplichtingen. Dit geeft aan dat voor sommige verdragen, met name verdragen die gedetailleerde uitvoeringsmechanismen vereisen of van invloed zijn op bestaande nationale wetten, aanvullende wetgevende actie nodig kan zijn. Uit rechterlijke beslissingen in Namibië is ook gebleken dat de directe toepassing van internationaal recht varieert, waarbij rechtbanken soms expliciete domesticatie van verdragen vereisen om ze in specifieke gevallen te kunnen afdwingen (Global Journal of Comparative Law, 2020). Hoewel het grondwettelijke kader van Namibië dus neigt naar monisme, bevat de praktijk dualistische elementen, waardoor een hybride systeem ontstaat dat probeert een evenwicht te vinden tussen internationale verplichtingen en binnenlandse juridische soevereiniteit.
Omzetting van verdragen in nationaal recht
De omzetting van verdragen in nationale wetgeving in Namibië wordt bepaald door het samenspel van grondwettelijke bepalingen en praktische overwegingen. Zoals eerder beschreven, biedt artikel 144 de grondwettelijke basis voor de automatische opname van bindende internationale overeenkomsten in het Namibische recht. De mate waarin een verdrag zelfuitvoerend is – wat betekent dat het direct door rechtbanken kan worden toegepast zonder verdere wetgeving – hangt echter af van de aard van het verdrag en de specificiteit van de bepalingen.
Voor verdragen met duidelijke en specifieke verplichtingen, zoals verdragen met betrekking tot mensenrechten of internationale handel, kunnen rechtbanken in Namibië deze verdragen rechtstreeks toepassen als onderdeel van de nationale wetgeving op grond van artikel 144. De ratificatie door Namibië van internationale mensenrechteninstrumenten, zoals het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), is bijvoorbeeld aangehaald in rechterlijke uitspraken om individuele rechten te handhaven, wat de directe toepasbaarheid van dergelijke verdragen aantoont. Voor verdragen die algemener zijn of gedetailleerde regelgevende kaders vereisen, zoals milieuovereenkomsten of complexe handelsverdragen, wordt vaak nationale wetgeving uitgevaardigd om uitvoering te geven aan de verplichtingen van het verdrag. Deze tweeledige aanpak zorgt ervoor dat Namibië weliswaar zijn internationale verplichtingen nakomt, maar de flexibiliteit behoudt om de implementatie af te stemmen op de nationale omstandigheden.
De rol van de Nationale Vergadering in dit proces is cruciaal. Zoals bepaald in artikel 63, lid 2, onder e), is voor de ratificatie van verdragen de goedkeuring van het parlement vereist, wat dient als democratische waarborg om te garanderen dat internationale verbintenissen de wil van het Namibische volk weerspiegelen. Na ratificatie wordt het verdrag internationaal bindend voor Namibië en krachtens artikel 144 maakt het deel uit van de nationale wetgeving. Als er echter aanvullende wetgeving nodig is om het verdrag te implementeren, moet de Nationale Vergadering de benodigde wetten aannemen. Dit wetgevingsproces maakt openbaar debat en toezicht mogelijk en zorgt ervoor dat de domesticatie van verdragen in lijn is met nationale prioriteiten en grondwettelijke principes zoals de bescherming van fundamentele rechten en vrijheden (vastgelegd in hoofdstuk 3 van de grondwet).
Justitiële interpretatie speelt ook een belangrijke rol bij de omzetting van verdragen in nationale wetgeving. Namibische rechtbanken, met name het Hooggerechtshof, hebben soms gekozen voor een interpretatieve benadering waarbij het internationaal recht als leidraad wordt gebruikt voor nationale rechtsbeginselen, zelfs in gevallen waarin een verdrag niet rechtstreeks afdwingbaar is. Er zijn echter inconsistenties in de gerechtelijke toepassing vastgesteld, waarbij sommige kritieken suggereren dat rechtbanken soms geen volledige uitvoering hebben gegeven aan internationale verplichtingen door een gebrek aan duidelijkheid over de reikwijdte van artikel 144 (Global Journal of Comparative Law, 2020). Dit benadrukt de behoefte aan meer juridische training en duidelijkheid in de wetgeving om een consistente implementatie van verdragen in Namibië te garanderen.
Namibië en het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (1969)
Het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (VCLT), aangenomen op 23 mei 1969 en in werking getreden op 27 januari 1980, wordt algemeen beschouwd als het basisinstrument dat de totstandkoming, interpretatie en beëindiging van verdragen tussen staten regelt. Het VCLT, dat vaak wordt omschreven als het “verdrag over verdragen”, codificeert het internationaal gewoonterecht over verdragspraktijk en biedt een kader voor het garanderen van duidelijkheid en voorspelbaarheid in internationale overeenkomsten (Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, Wikipedia). Gezien het belang ervan, is de vraag of Namibië partij is bij het VCLT en hoe het de principes van het verdrag toepast, een belangrijke overweging om het verdragsproces van Namibië te begrijpen en voor andere staten die verdragen willen sluiten met Namibië.
Namibië heeft het VCLT van 1969 niet ondertekend. Namibië werd onafhankelijk in 1990, lang nadat het verdrag was opengesteld voor ondertekening, en is in de daaropvolgende jaren niet toegetreden tot het verdrag. Dit betekent echter niet dat de principes van het VCLT irrelevant zijn voor de verdragspraktijk van Namibië. Veel bepalingen van het VCLT worden erkend als codificaties van het internationaal gewoonterecht, die krachtens artikel 144 van de Namibische grondwet deel uitmaken van het Namibische recht. Beginselen zoals pacta sunt servanda (overeenkomsten moeten worden nagekomen), goede trouw bij verdragsonderhandelingen en regels voor verdragsinterpretatie (zoals uiteengezet in artikel 31 en 32 van het VCLT) zijn bindend voor Namibië als gewoonterechtelijke normen, zelfs als het land niet formeel is toegetreden tot het verdrag.
Voor andere landen die verdragsonderhandelingen voeren met Namibië heeft deze situatie verschillende implicaties. Ten eerste, hoewel Namibië geen partij is bij het VCLT, is het via het internationaal gewoonterecht gebonden aan veel van zijn kernbeginselen. Dit betekent dat staten van Namibië mogen verwachten dat het zich houdt aan algemeen aanvaarde normen voor het maken van verdragen, zoals de vereiste dat over verdragen moet worden onderhandeld en dat ze te goeder trouw moeten worden gesloten. Ten tweede kan de status van Namibië als niet-ondertekenaar van het VCLT meer aandacht voor details vereisen bij het opstellen van verdragen om dubbelzinnigheden te vermijden, aangezien er geen formele verbintenis is tot de interpretatieve kaders die het verdrag biedt. Staten moeten ervoor zorgen dat verdragen met Namibië expliciet ingaan op kwesties zoals mechanismen voor geschillenbeslechting, wijzigingsprocedures en beëindigingsvoorwaarden om mogelijke misverstanden te voorkomen.
Bovendien suggereert het beroep van Namibië op het internationaal gewoonterecht krachtens artikel 144 dat andere staten gevestigde gewoontenormen kunnen gebruiken als basis voor hun betrekkingen met Namibië, zelfs op gebieden die niet onder het VCLT vallen. Zo zouden bijvoorbeeld beginselen betreffende de ongeldigheid van verdragen als gevolg van dwang of dwaling, die van gewoonterecht zijn, van toepassing zijn op de verdragsrelaties van Namibië. Tot slot zouden staten die met Namibië onderhandelen zich bewust moeten zijn van de grondwettelijke vereiste van parlementaire ratificatie onder artikel 63(2)(e), zodat tijdlijnen voor het sluiten van verdragen rekening houden met binnenlandse goedkeuringsprocessen in Namibië. Hoewel de niet-toetreding van Namibië tot het VCLT de mogelijkheid van het land om verdragen te sluiten niet in de weg staat, legt het de onderhandelingspartners een extra verantwoordelijkheid op om de verwachtingen en verdragsvoorwaarden in overeenstemming te brengen met zowel het internationaal gewoonterecht als het grondwettelijk kader van Namibië.
Grondwettelijke beginselen op één lijn brengen met internationale verplichtingen
Centraal in het proces van Namibië om verdragen te sluiten staat het op één lijn brengen van grondwettelijke principes met internationale verplichtingen. De grondwet van Namibië is geworteld in de waarden van soevereiniteit, democratie, mensenrechten en de rechtsstaat, zoals verwoord in de preambule en verschillende inhoudelijke bepalingen. Hoofdstuk 3, bijvoorbeeld, garandeert fundamentele rechten en vrijheden, waaronder gelijkheid, non-discriminatie en het recht op leven, die in elke internationale overeenkomst die de staat aangaat moeten worden gerespecteerd. Ook de beginselen van het staatsbeleid in artikel 95, waaronder het bevorderen van het welzijn van de bevolking en het behoud van een duurzaam milieu, vormen een leidraad voor de internationale verbintenissen van Namibië om ervoor te zorgen dat deze de nationale prioriteiten weerspiegelen.
In de praktijk vereist het afstemmen van deze grondwettelijke beginselen op internationale verplichtingen zorgvuldige onderhandelingen en nauwgezet onderzoek tijdens het opstellen van verdragen. De vereiste van goedkeuring door de Nationale Vergadering krachtens artikel 63, lid 2, onder e), dient als een mechanisme om ervoor te zorgen dat verdragen niet in strijd zijn met de grondwettelijke waarden. Als een voorgesteld verdrag bijvoorbeeld de grondrechten in gevaar zou brengen of de soevereiniteit van Namibië zou ondermijnen, zou de Nationale Vergadering de ratificatie kunnen weigeren en zo de grondwettelijke integriteit beschermen. Dit democratische toezicht is essentieel in postkoloniale contexten zoals Namibië, waar historische ervaringen van externe overheersing de gevoeligheid voor overeenkomsten die een inbreuk zouden kunnen vormen op de nationale autonomie vergroten.
Bovendien speelt de rechterlijke macht een cruciale rol bij het waarborgen van de afstemming tussen internationale verbintenissen en grondwettelijke beginselen. Krachtens artikel 144 kunnen Namibische rechtbanken oordelen over geschillen met betrekking tot internationale overeenkomsten en deze interpreteren in het licht van de grondwettelijke mandaten. Rechterlijke toetsing dient als bescherming tegen verdragen die in strijd zouden kunnen zijn met fundamentele rechten of andere grondwettelijke bepalingen, wat de suprematie van de grondwet volgens artikel 1, lid 6, versterkt. Deze wisselwerking tussen de uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht in het proces van het opstellen van verdragen illustreert Namibië’s toewijding aan constitutionalisme terwijl het zich engageert met de internationale gemeenschap.
Op internationaal niveau geeft Namibië met het sluiten van verdragen blijk van een principieel standpunt om zich aan te passen aan mondiale normen, met name op gebieden als mensenrechten, milieubescherming en conflictoplossing. De betrokkenheid van Namibië bij internationale gerechtshoven zoals het Internationaal Gerechtshof (ICJ) en het Internationaal Strafhof (ICC) weerspiegelt bijvoorbeeld de toewijding van het land om het internationaal recht te handhaven, zoals blijkt uit de reacties op wereldwijde problemen zoals het conflict in Gaza (The Namibian, 2025). Deze afstemming op internationale normen, geworteld in grondwettelijke beginselen, positioneert Namibië als een betrouwbare partner in mondiaal bestuur, ondanks uitdagingen zoals beperkte middelen of capaciteit om bepaalde verdragen volledig te implementeren.
Uitdagingen en kansen in het Namibische verdragsproces
Hoewel het verdragsproces van Namibië grondwettelijk robuust is, blijven er verschillende uitdagingen bestaan. Een belangrijk probleem is de beperkte capaciteit binnen de overheidsinstellingen om te onderhandelen, ratificeren en implementeren van complexe internationale overeenkomsten. Beperkte technische expertise en middelen kunnen een effectieve deelname aan verdragsonderhandelingen belemmeren, vooral voor overeenkomsten die een gesofisticeerd juridisch of technisch kader vereisen. Daarnaast kan de hybride monistisch-dualistische benadering, hoewel flexibel, onzekerheid creëren in de toepassing van het internationaal recht binnen Namibië, aangezien de interpretaties van de rechterlijke macht en de wetgeving kunnen verschillen.
Het publieke bewustzijn en de deelname aan het proces van het opstellen van verdragen blijven ook gebieden die voor verbetering vatbaar zijn. Hoewel de Nationale Vergadering democratisch toezicht houdt, zou een bredere openbare raadpleging de transparantie en legitimiteit bij het opstellen van verdragen verder kunnen vergroten. Ervoor zorgen dat het maatschappelijk middenveld en de betrokken gemeenschappen een stem hebben in het proces zou in overeenstemming zijn met Namibië’s grondwettelijke verbintenis tot democratie en participatief bestuur.
Ondanks deze uitdagingen zijn er belangrijke mogelijkheden voor Namibië om zijn kader voor verdragsvorming te versterken. Het benutten van regionale samenwerking via organisaties als de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika (SADC) en de Afrikaanse Unie (AU) kan technische ondersteuning en gedeelde expertise bieden bij verdragsonderhandelingen. Daarnaast kan investeren in capaciteitsopbouw voor overheidsfunctionarissen en juridische professionals Namibië beter in staat stellen om effectief deel te nemen aan internationale overeenkomsten. Tot slot zou meer juridische duidelijkheid over de toepassing van artikel 144 door middel van richtinggevende uitspraken de monistische oriëntatie van Namibië kunnen versterken, waardoor de dubbelzinnigheid in de domesticatie van verdragen afneemt.
Conclusie
Het Namibische proces voor het opstellen van verdragen getuigt van het streven naar een evenwicht tussen grondwettelijke beginselen en internationale verplichtingen. Het proces is verankerd in artikel 32, lid 3, onder e), artikel 63, lid 2, onder e), en artikel 144 van de grondwet en weerspiegelt een gestructureerd samenspel van uitvoerend initiatief, wetgevend toezicht en gerechtelijke interpretatie. Hoewel Namibië een overwegend monistische benadering van het internationaal recht vertoont door de automatische opname van verdragen krachtens artikel 144, zijn er elementen van dualisme zichtbaar in de noodzaak van binnenlandse wetgeving voor bepaalde overeenkomsten, waardoor een hybride systeem ontstaat dat prioriteit geeft aan zowel internationale verplichtingen als nationale soevereiniteit.
Het feit dat Namibië niet formeel is toegetreden tot het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (1969) doet niets af aan zijn betrokkenheid bij internationale verdragsnormen, aangezien het internationaal gewoonterecht, erkend onder artikel 144, zijn verdragspraktijk bepaalt. Voor andere staten onderstreept dit hoe belangrijk het is om te vertrouwen op gewoonteregels en te zorgen voor duidelijkheid in verdragstermen wanneer ze met Namibië in zee gaan. Bovendien biedt Namibië’s afstemming van grondwettelijke principes op internationale verplichtingen via democratische en gerechtelijke mechanismen een model voor postkoloniale staten die de complexiteit van wereldwijde wettelijke verplichtingen willen navigeren.
Terwijl Namibië zijn plaats in de internationale gemeenschap blijft bepalen, zal het van cruciaal belang zijn om uitdagingen zoals capaciteitsbeperkingen en publieke participatie aan te pakken. Door gebruik te maken van regionale partnerschappen en te investeren in institutionele capaciteit kan Namibië zijn proces van verdragsvorming verbeteren en ervoor zorgen dat het een principiële en betrouwbare speler blijft op het wereldtoneel. Deze analyse belicht niet alleen Namibië’s unieke benadering van verdragen, maar draagt ook bij aan bredere discussies over de wisselwerking tussen nationaal en internationaal recht in opkomende democratieën.
Referenties
- Grondwet van de Republiek Namibië, 1990.
- “De Namibische grondwet, het internationaal recht en de rechtbanken: een kritiek.” Global Journal of Comparative Law, Volume 9, Issue 2, 2020. Brill. Beschikbaar op: https://brill.com/view/journals/gjcl/9/2/article-p271_271.xml?language=en
- “De Haagse Groep: Namibië’s principiële standpunt over het internationaal recht en de oorlog in Gaza.” De Namibische, 2025. Beschikbaar op: https://namibian.com.na/the-hague-group-namibias-principled-stand-on-international-law-and-the-war-in-gaza
- “Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht. Wikipedia. Beschikbaar op: https://en.wikipedia.org/wiki/Vienna_Convention_on_the_Law_of_Treaties